Eerste Pinksterdag 2015 zal bij veel mensen in herinnering blijven als de dag waarop de laatste openbare Eucharistieviering in abdij Sion plaatsvond. Een emotionele dag, vooral voor de mensen die bijna iedere week hun weg vonden naar deze prachtige locatie in de bossen van landgoed De Kranenkamp. Om hier in alle stilte de Heilige Eucharistie te beleven, om samen met de broeders het meditatieve karakter van de vieringen te ervaren. Een intense belevenis waaraan in deze abdij een einde is gekomen. Over een tijdje zullen de monniken die er nu nog wonen gaan verhuizen en zal na ruim 125 jaar, op 29 april 1890 werd dit klooster in gebruik genomen een leegte, in meerdere betekenis overblijven.
Voor de 86-jarige Herman Welling uit Schalkhaar een memorabele dag die nog wel verwerkt moet worden. Al 80 jaar gaat hij iedere week naar de kerk in Sion en kan zich nog niet goed voorstellen dat dat nu afgelopen is. “Natuurlijk begrijp ik dat de abdij te groot is voor de acht of negen monniken die er nu nog wonen maar toch heb ik er moeite mee. Gevoelsmatig heb ik het nog niet verwerkt”, zegt hij emotioneel.
Herman Welling komt uit een gezin van vijf kinderen en zag in 1928 het levenslicht in Lette, Duitsland. Na een paar jaar in Vorden gewoond te hebben verhuisde het gezin Welling-Hornung in 1933 naar Frieswijk en bewoonde het huis “De Bult” op F 36, tegenwoordig Biesterveldsweg waar een jongere broer van Herman in 1959 de bekende pluimveeslachterij begon.
Al op jonge leeftijd moest Herman mee naar de kerk, niet naar de Nicolaaskerk in Schalkhaar maar naar klooster Sion, zoals het toen nog heette.
Op 17 september 1935 werd mede door toedoen van prior Gabriël het klooster na een generaal kapittel door aartsbisschop Mgr. De Jong uit Utrecht in een plechtige mis verheven tot “Abdij Sion”. Hierdoor werd het helemaal zelfstandig en kreeg het veel meer aanzien. Als eerste abt werd Dom Gabriël van de Moosdijk benoemd.
Herman vertelt: “Je moet weten dat we toen in de crisistijd leefden, mijn moeder had nog geen 5 cent om hier in Schalkhaar in de stuiverbank te komen. In die tijd kon je een plaats in de kerk pachten, voor een mooie plaats betaalde je uiteraard meer maar dat wilde mijn vader niet. Hij zei dat hij overal handelde maar niet in de kerk”, kan Herman zich nog wel herinneren.
De familie Welling ging ieder zondag naar Sion, niet op de fiets maar lopend. “In die tijd waren de binnenwegen nog onverhard waardoor het na zware regenval erg modderig kon zijn. Maar we wisten niet anders, een fiets hadden we nog niet dus alles ging lopend. Het mooie hieraan was dat je veel meer contact had met de andere bezoekers. Af en toe konden we met iemand meerijden die met paard en wagen naar Sion ging.
Ook de oudere broer van Herman had in zijn jeugdjaren een band met het klooster en is op latere leeftijd priester geworden. In 1951 droeg hij zijn eerste Heilige Mis in Schalkhaar op te midden van zijn familie. “Mijn belangstelling voor klooster Sion heeft voor een deel te maken met de keuze van mijn broer om priester te worden, dat heeft er wel aan meegewerkt”, vult Herman aan.
In die tijd mochten er nog geen vrouwen binnen de kloostermuren komen. “Ik weet nog goed dat mijn moeder en zus niet door de poort naar binnen mochten, zij moesten rechts van de ingang door een buitendeur naar het gastenverblijf. In de kerk zaten wij vaak boven op een soort balkonnetje en hadden zo een mooi overzicht. Toen zag het interieur van de kerk er nog anders uit, waren er nog meer koorgestoelten en woonden er heel wat meer broeders dan nu”, zegt Herman.
“Wat ik mij ook nog kan herinneren is dat als je op Witte Donderdag je voeten liet wassen je als kind een kwartje kreeg van een pater. Waarom dat was weet ik niet meer, misschien was het symbolisch bedoeld omdat je gereinigd was. En blij dat je was, voor een kwartje kon je in die tijd heel veel kopen”.
In vroegere jaren mochten de monniken niet spreken waardoor er nauwelijks contact met hen was. “Maar drie van hen sprak ik wel eens: dat was pater Gabriël die de portier was, gastenpater Antonius en pater Andreas. Hij werd ook wel de kippenpater genoemd en was de kleinste pater in dit klooster, daar was hij trots op en vertelde het aan iedereen die het maar horen wilde. Als ik mij niet vergis heeft pater Andreas zelfs een kampioenschap gewonnen met zijn kippen”.
Vanaf de jaren zestig konden de monniken vrijer leven, vooral na het Tweede Vaticaanse Concilie veranderden veel regels in de Orde. De ‘Regel tot afzondering van de buitenwereld’ en de zwijgplicht vervielen waardoor de monniken meer in contact kwamen met mensen buiten de poort. De ‘verleiding’ van de buitenwereld had tot gevolg dat velen vanaf die tijd uittraden.
Na zijn diensttijd kwam Herman in loondienst bij Thomas en Drijver en tot zijn 28e volgde hij nog cursussen op de ambachtsschool. Hij werd Meester machine bankwerker, een titel waarop hij terecht trots mocht zijn volgens zijn docent die vertelde dat zo’n titel niet vaak voorkwam.
In 1958 trad Herman in het huwelijk met Diny de Lange uit Schalkhaar en zij verhuisden toen naar de Rielerweg in Deventer. “We woonden toen recht tegenover de Vianney-kerk maar toch moest ik naar Sion toe, daar was ik mee opgegroeid. Ook als in de winter de weg glad was moest ik daarheen, dat gaf mij een prettig gevoel”. Na 25 jaar in de Rivierenwijk gewoond te hebben wonen Herman en Diny inmiddels al weer 28 jaar in Schalkhaar op een steenworp afstand van de Nicolaaskerk.
De gezondheid van Diny noodzaakt haar om zondags thuis een Eucharistieviering te volgen op de televisie terwijl Herman in zijn autootje stapte en naar zijn geliefde Sion reed.
Tachtig jaar lang heeft Herman Welling iedere week de Eucharistieviering mogen beleven binnen de kloostermuren van ‘zijn’ Sion. Boven de poort staat de tekst “Urbs Fortitudinis Nostrae Sion”, Sion is voor ons een veilige stad. Voor veel trouwe bezoekers voelde het ook als een plaats van ‘veiligheid’ waar men in de rust van de abdij samen met de communiteit kon mediteren en in gebed gaan.
Herman ziet wel wat er op zijn pad komt en heeft het gevoel dat de Heer nog wel iets voor hem in petto heeft. “Ik moet nu sterker dan ooit denken aan wat mijn moeder eens tegen mij gezegd heeft: Gotteswegen sind wunderbar”.